Toen Het Nederlands Jachtmuseum in 1969 opgericht was, werd als eerste directeur Piet Tuijn benoemd. Hij was een bibliothecaris en begon al snel een start met de bibliotheek van het jachtmuseum te maken. De eerste jaren had hij een kantoor in de burelen van de Koninklijke Nederlandse Jagersvereniging, toen nog gevestigd in Den Haag.
In de loop der jaren is de bibliotheek dankzij schenkingen en aankopen flink uitgebreid. Alle klassiekers in de Nederlandse jachtliteratuur zijn vertegenwoordigd, maar ook moeilijk verkrijgbare werken, zoals een facsimile van het ‘Livre de chasse’ van Gaston Phoebus, gemaakt tussen 1387 en 1389. Ook ontbreekt, in facsimile, het ‘De arte venandi cum avibus’ van keizer Frederik II, geschreven rond 1245, niet.
Dankzij schenkingen is er ook een grote hoeveelheid Duitse, Engelse en Franse jachtboeken binnengekomen. Met name de Duitse boeken munten zeer uit op een wetenschappelijke aanpak van wildbeheer, die men wel gründlich zou kunnen noemen. De Engelse boeken munten uit in een beeld van de koloniale jacht, met name de jacht op de grote vijf; neushoorn, buffel, olifant, luipaard en leeuw.
Alle klassiekers in de Nederlandse jachtliteratuur zijn vertegenwoordigd, maar ook moeilijk verkrijgbare werken.
Naast monografiën van allerlei jachtwild, zijn er ook een flinke verzameling boeken over jachthonden.
Ook de tijdschriften zijn goed vertegenwoordigd: de Nederlandse Jager is volledig aanwezig, maar ook andere jachttijdschriften zijn verzameld. Tevens beheerd het jachtmuseum een aantal archieven, zoals die van de Nederlandse Korthals Griffonclub en De Nederlandse Jagersvereniging.